Zitpalen

In opdracht van de Provincie Noord-Holland en Rijkswaterstaat doe ik onderzoek naar het verminderen van verkeerslachtoffers onder kerkuilen met rollers op hectometerpalen in combinatie met zitstokken in de wegberm.

Na 1 winter kunnen we nog geen conclusies trekken over de effectiviteit van rollers en zitpalen voor kerkuilen in de Wieringermeer, maar met cameravallen werd al wel vastgesteld dat de palen door kerkuilen gebruikt worden. Zie foto!

Rapport: muizeneters

In 2015 voerde ik samen met Delta Milieu en Bionet Natuuronderzoek, – en ondersteund door verschillende studenten en vrijwilligers – voor  ARK Natuurontwikkeling onderzoek uit naar voedselbeschikbaarheid voor muizeneters in graslanden in Midden- en Zuid-Limburg.

Kerkuil
Kerkuil

Het is een onderzoek in het kader van Beschermingsplan Oehoe, naar het jaagsucces van muizeneters in graslanden. Het onderzoek is bedoeld om meer zicht te krijgen op de verspreiding, dichtheid en beschikbaarheid van kleine zoogdieren als konijnen en muizen in relatie tot het grondgebruik en beheer. Deze zoogdieren zijn een belangrijke voedselbron voor de oehoe maar ook voor wilde kat, havik, rode- en zwarte wouw, buizerd, blauwe kiekendief, ransuil, kerkuil en torenvalk.

Uit het onderzoek blijkt dat van de verschillende graslandtypen in Zuid-Limburg, hooilanden en extensief begraasde natuurgraslanden het meeste voedsel opleveren. Deze graslanden bevatten gedurende het hele broedseizoen veldmuispopulaties. De hooilanden en extensieve begrazingsgebieden hebben alleen in het vroege voorjaar een geschikte vegetatiestructuur zodat muizenetende roofvogels effectief kunnen jagen. In de jongenperiode van roofvogels, als de prooibehoefte het grootst is, zijn hooilanden en extensieve begrazingsgebieden te ruig en worden ze minder door torenvalken bejaagd, vooral in de randen en de aanliggende bermen. De meeste jaagtijd (per hectare) is doorgebracht nabij hooilanden en op net gemaaide graslanden.

In het Kempen~Broek was het lastig om de relatie van jagende torenvalken met beheer en vegetatiestructuur te onderzoeken; de agrarische gebieden hadden vrijwel allemaal een lage dichtheid aan muizen en zelfs in de natuurgraslanden zaten matige aantallen. Kerkuilen zijn afhankelijk van jaren met pieken in de veldmuizenstand en waren in het matige seizoen van 2016 naast woelmuizen vooral aangewezen op spitsmuizen. Gebieden met variatie en randen in de vorm van houtwallen, bosranden en bronbossen bieden in slechte veldmuisjaren grote voordelen, zoals het geval was in Cottessen in Zuid-Limburg. Grootschalig agrarisch land bied in slechte veldmuizenjaren onvoldoende alternatief voor jagende kerkuilen.

Het volledige rapport is hier down te loaden.